Je wilt je kind graag helpen met rekenen en daarbij aansluiten bij de manier waarop je kind het op school geleerd heeft. In dit artikel zal ik je uitleggen op welke manier je kind op school leert om plus- en minsommen te maken zodat jij thuis op de goede manier kunt helpen.
Rekenen is een stapelvak. Dat wil zeggen dat je, om iets nieuws te leren, de vaardigheden die je eerder geleerd hebt, nodig hebt. Om te leren optellen zal je eerst moeten begrijpen hoe de getallenrij in elkaar zit en moet je kunnen tellen. Om te leren vermenigvuldigen zal je moeten kunnen optellen en om de breuken te leren zal je moeten kunnen vermenigvuldigen. Daarom is het zo belangrijk dat de basis goed zit en er geen gaten in de rekenkennis en -vaardigheden van je kind vallen.
Die basis wordt gelegd in de groepen 3, 4 en 5 en bestaat voor een groot deel uit: goed en vlot kunnen rekenen tot 100. Aan het eind van groep 5 wordt er verwacht dat je kind het optellen en aftrekken tot 100 geautomatiseerd heeft en dat het de plus- en minsommen tot 20 uit het hoofd kent.
Wat is het verschil tussen automatiseren en uit het hoofd kennen?
Als je iets geautomatiseerd hebt dan doe je dat zonder er verder bij na te denken. Het kost geen moeite meer. Lopen, fietsen en praten zijn voorbeelden van vaardigheden die de meeste mensen geautomatiseerd hebben. Bij rekenen betekent dat, dat je een som geautomatiseerd hebt als je zonder veel nadenken "vanzelf" de stappen zet om tot het goede antwoord te komen. Een voorbeeld is
24+33=
20+30=50
4+3=7
50+7=57
Als deze denkstappen zich vanzelf, en met een goed eindresultaat afspelen, dan is de som geautomatiseerd.
Je kent een som uit je hoofd als je geen enkele denkstap hoeft te zetten. Je weet dan meteen het antwoord.
Een voorbeeld hiervan is: 7+2=9
Het is belangrijk om de basisvaardigheden voor groep 6 geautomatiseerd te hebben. In groep 6 worden de sommen namelijk snel ingewikkelder. Er moeten meer handelingen of denkstappen gezet worden om tot een goed antwoord te komen. Al die denkstappen en tussen antwoorden moet je kind onthouden. Hoe meer er "vanzelf" gaat hoe meer ruimte in het werkgeheugen er over blijft voor het moeilijkere deel van de som en om al die tussen uitkomsten vast te kunnen houden.
Op welke manieren leert je kind optellen en aftrekken?
De meesten van ons hebben vroeger leren rekenen op één bepaalde manier. Een optelsom door het tiental maakte je door eerst aan te vullen tot 10 en daarna nog de rest van het getal erbij te doen. Bijvoorbeeld: 7+8 rekende je uit door eerst 7+3=10 te doen en daar nog 5 bij op te tellen. In de rekenboeken van nu wordt dat anders aangepakt. De kinderen krijgen een heleboel verschillende rekenstrategiën aangereikt en zij kiezen daaruit de manier die zij het prettigst vinden. Dit kan per som verschillend zijn.
Welke strategieën worden er zoal aangeboden?
Tellen en doortellen
Kinderen die net beginnen met pus- en minsommen lossen deze tellend op. In eerste instantie door echte voorwerpen te tellen. Bijvoorbeeld: er liggen 5 knopen en 3 knopen op tafel, hoeveel zijn dit er samen?
Later worden deze voorwerpen vervangen door plaatjes, tellen op de vingers, een telraam of blokjes.
Met doortellen wordt bedoeld dat je kind bij een som als 5+2 niet eerst van 1 tot 5 telt maar begint te tellen bij 5 en dan doortelt tot 7.
Tellen is een goede strategie voor kinderen die nog oefenen moeten met getalbegrip en nog onvoldoende inzicht hebben in de getalstructuur om sprongen te maken bij het tellen. Het zal duidleijk zijn dat tellen als methode om sommen uit te rekenen alleen geschikt is om te rekenen met kleine hoeveelheden. Voor sommen met grotere getallen is het totaal ongeschikt.
Tellen met sprongen
Al in groep 2 wordt een begin gemaakt met het tellen met sprongen van 2. Zowel vooruit als achteruit, op de even en de oneven getallen leren de kinderen deze uit het hoofd. Later komt daar tellen met sprongen van 5 en 10 bij. Vanaf ieder willekeurig getal. Dat klinkt moeilijker dan het is. Deze sprongen hebben namelijk een logisch "ritme" waardoor ze makkelijk uit het hoofd te leren zijn. Kijk maar:
2-4-6-8-10-12-14
1-3-5-7-9-11-13
5-10-15-20-25-30
11-16-21-26-31
2-7-12-17-22-27-32
10-20-30-40
2-12-22-32-42-52
6-16-26-36-46-56
Als kinderen deze sprongen uit het hoofd kennen, kunnen zij altijd vanaf elk getal 1,2,5 of 10 optellen of aftrekken, of natuurlijk een veelvoud van deze getallen, door meerdere sprongen achter elkaar te nemen.
Aanvullen tot 10
De kinderen leren ook alle plussommen die samen 10 als uitkomst hebben, uit hun hoofd. Handig, want als je dit weet kan je vanaf ieder willekeurig getal naar het eerstvolgende tiental springen. Een veelgebruikte manier hiervoor is het leren van de verliefde getallen (ook al worden er ook andere benamingen voor gebruikt). Twee getallen zijn verliefd als zij bij elkaar opgeteld 10 zijn
Hieronder vind je een link om de verliefde getallen eenvoudig te oefenen: http://www.canrinus.nl/verliefde_getallen.swf
Splitsen
Daarnaast leren de kinderen alle splitsingen tot en met 10 uit hun hoofd. Een splitsing is het verdelen van een getal. Bijvoorbeeld: alle splitsingen van 7 zijn 0/7, 1/6, 2/5, 3/4, 5/2, 6/1, 7/0 .
Als je alle splitsingen kent en je kent de verliefde getallen goed en je kan tellen met sprongen...dan kan je elke som maken. Kijk maar:
27+38=65
27+10+10+10 (3 sprongen van 10)
57+3 (3 is verliefd op 7)
60+5 (8 kun je splitsen in 3 en 5)
Dubbelen, halven, bijna dubbelen en bijna halven.
Nog een rijtje wat de kinderen uit hun hoofd moeten leren. Zij moeten weten wat van elk getal tot 10 het dubbele is en van alle even getallen tot 20 wat de helft ervan is. Dus het dubbele van 6 is 12 maar ook de helft van 12 is 6. Als je kind deze sommen uit het hoofd weet zijn de sommen die daar vlak ik de buurt liggen, de "bijna dubbelen" en de "bijna halven", opeens ook heel gemakkelijk. Voorbeeld:
7+7=14 (het dubbele) dan is 7+8=15 logisch, want dat is een bijna dubbele. Het dubbele +1
Een "bijna dubbele" of "bijna halve" is dus het dubbele of de helft van een getal +1 of - 1
Omkeringen
Als laatste strategie noem ik nog de omkeringen. Elke som heeft 3 sommen die er sterk aan verwant zijn. Bijvoorbeeld:
5+2=7
2+5=7
7-2=5
7-5=2
Misschien vindt je kind 7-5 wel een lastige som, maar kan het wel 5+2. uitrekenen. Op die manier kan het toch op het goede antwoord komen. En je kunt via deze strategie altijd je eigen antwoorden controleren.
Dit is misschien niet de smeuïgste tekst die ik ooit geschreven heb....maar je hebt als ouder nu wel alle" tips and trics" die je nodig hebt om je kind de sommen tot 100 goed uit te kunnen leggen.
Reactie plaatsen
Reacties